Vroeger had ik bij mijn ouders een kat. De allerliefste. Zij sliep altijd aan het voeteneinde van mijn bed π. Op een handdoek. Zo werd mijn bed niet vies.
Nu hebben wij π©βπ§βπ¦, Daan, Eva en ik een kat. Dolf. Wederom de liefste kat. Ze praat met ons. Knuffelt met iedereen.
Soms ben ik een soort van streng. Dolf mag niet op een van onze slaapkamers slapen. Al die haren. Bah, vies.
Van de week vroeg ik aan mijn zoon; hoe streng moeten wij zijn voor Dolf πββ¬? Als ik alle deuren πͺ openlaat kan zij overal slapen. Maar dan hebben wij wel kattenharen op een kussen of dekbed. Ik was heel streng. Ik laat de teugels nu even vieren. Ik kijk wat dit gaat brengen. Vreugde of overlast.


